Het zeikwijf in de lunchroom.

P1000574 De bouwput in Keulen bevond zich op loopafstand van het ateliergebouw. Elke dag werd er op het bouwterrein een enorme container gevuld met het afvalmateriaal van die dag, en om de paar dagen vervangen door een nieuwe container. Grote stukken hout staken altijd uit deze bak, je kon precies zien wat er weggegooid ging worden. Laat ik preciezer zijn: je kon precies zien wat voor enorme stukken mooi en duur hout er afgeschreven werden. Het was de Bergdorf Goodman onder de bouwputten.

In het ateliergebouw bevinden zich meer dan 150 kunstenaars en ontwerpers (het is dan ook Duitsland’s grootste studioplek.) Minstens de helft van al die kunstenaars had al bij de bouwput geïnformeerd of dat kostbare afvalhout misschien een tweede leven mocht krijgen als materiaal voor hun kunst, maar dat was ‘absolut’ niet de bedoeling volgens de bouwopzichter. Lijdzaam zagen de kunstenaars elke dag die fantastische stukken hout niet alleen de afvalcontainer in gaan, maar meestal ook nog eens door een soort shreddermachine, die het hout tot pulp vermaalde als de container te snel vol raakte.
Als je vanuit je atelier richting het centrum van Keulen moest, kwam je niet langs de bouwput. Maar als je naar de Baumarkt moest om materiaal te kopen, dan was de enige weg die van langs de bouwput. Het was bijna een soort slapstick, al die kunstenaars die met hun doorgaans schamele budgetten de tocht naar de Baumarkt ondernamen om terug te komen met hout dat minder mooi was dan het hout dat de
shreddermachine inging.
Natuurlijk werkte niet iedereen met hout, maar in mijn verbeelding was er een levendig verkeer gaande tussen het ateliergebouw en de Baumarkt en kocht iedereen daar alleen maar hout. Dit beeld werd dagelijks gevoed omdat ik vanuit ons atelier elke dag mensen zag vertrekken in de richting van de Baumarkt en terugkomen met latjes of op bepaalde maat gezaagde stukken hout.

“Wel een rare boel zo hoor, dat met dat hout,” zei ik vanaf mijn kant van het atelier tegen de knappe Duitse keramiste met wie ik tijdelijk een studio deelde en die met haar pigmenten in de weer was.
“Wat bedoel je precies?,” vroeg ze na tien minuten terwijl ze poeders aan het wegen was, wat een uiterste concentratie vereiste. Zoals bij haar alle handelingen gepaard leken te gaan met een bijna bovenmenselijke concentratie. Onze gesprekken duurden dan ook altijd eeuwig, aangezien er altijd lange pauzes vielen door de handelingen die super geconcentreerd verricht moesten worden, al kon dat soms ook het koffie zetten zijn. Ik was er nogal van onder de indruk, wow wat een concentratie! Dat zag je niet vaak, behalve bij topsporters.
“Nou gewoon, dat kan toch eigenlijk echt niet, zo’n situatie. De een gooit het weg, terwijl de ander het nauwelijks kan betalen. Het is echt symbolisch voor hoe dat zo gaat in de wereld, lijkt me,” zei ik. Ik had net een heel magere kunstenaar sjouwend met een groot stuk van dat vieze spaanplaat voorbij zien komen. Het had er nogal sneu uitgezien.
Na ongeveer vijf minuten zei de keramiste: “Tja, niks aan te doen, zo is het nou eenmaal. Je moet je er gewoon bij neerleggen,” ze zuchtte diep en staarde even naar buiten. Ik wachtte gespannen af of we weer een Zenwijsheid te horen zouden krijgen, want ik kende haar nu een maand en ze was met een cursus Zenmeditatie bezig. Dit was overigens iets wat me in haar geval niet nodig leek aangezien ze de meest ijzingwekkende kalmte en berusting met zich meedroeg die ik ooit heb gezien in een medemens. Wat het soms ook wel een beetje creepy maakte eigenlijk.
“Dat zou jij ook moeten doen, je verdiepen in Zen, je hebt zoveel verzet in je. Je moet meer meegaan met de energie van het moment,” had ze na onze eerste ontmoeting al na vier dagen tegen me gezegd. Ik moest lachen, ik dacht eerst dat ze een grapje maakte aangezien het zo’n cliché uitdrukking is, dat ‘meegaan met het moment.’
Ik had haar in het begin trouwens ook gevraagd of ze graag stilte wilde in het atelier, want ik wilde haar op alle fronten tegemoet treden, maar daarover zei ze: “Dat heb je verkeerd gezien. Als ik zo lang nadenk voordat ik antwoord dan komt dat omdat ik nadenk voordat ik spreek. Dat zouden meer mensen moeten doen.” In het Duits klonk dit allemaal heel serieus en ik vatte het op als een hint door er niet zo in het wilde weg op los te kletsen. Gelukkig raakte ik vrij snel gewend aan de slopende antisnelheid waarop onze slow motion gesprekken plaatsvonden. Het was weer eens iets anders.

Al snel kwam de dag dat ik zelf ook een bepaald stuk hout nodig had. Ik nam me vastberaden voor om dit keer eens NIET die asociale Hollander te zijn die alles maar aan materiaal jat wat los en vast zit, dus ik op mijn beurt deed ook mijn best om de verleidelijke bouwput met al zijn rijkdom aan materialen te negeren en fietste netjes door naar de Baumarkt.
Het was een echte hete zomerdag, iets van 30 graden en de serieuze keramiste had de hele dag haar spullen zitten bakken in de keramische oven die in ons atelier stond. Ze zag er nog steeds heel koel en elegant uit, maar ze droeg dan ook altijd linnen blouses in pasteltinten en had steeds van dat ingenieuze, opgestoken haar. Zelf had ik het gevoel dat mijn organen vanbinnen gebraden werden. Ons atelier had hele grote fabrieksramen waar de zon haar hitte rechtstreeks op afvuurde. Ik had een versleten atelierbroek en een plakkerig t’shirt aan en het zweet liep de hele dag in straaltjes langs mijn rug. Het zou me niet verbaasd hebben als wij die dag in het heetste atelier op aarde aan het werk waren.
De werkvibe in onze atelier-sauna zat er desondanks goed in. We spraken weinig en werkten stug door. Alhoewel de koele keramiste veel met klei in de weer was, bleef haar pasteltint blouse ook vandaag weer onbesmeurd, wat ik heel wonderlijk maar wel knap vond. Rond een uur of zeven s’avonds haalde ze haar laatste lading uit de oven, ruimde alle potjes met pigmenten op en vertrok wederom naar de Zencursus. Ik bleef, de temperatuur begon namelijk eindelijk aanvaardbaar te worden nu de oven niet meer brandde en de zon haar nucleaire kracht verloor.
Tegen een uur of twaalf ’s nachts kwam ik op het punt dat ik eindelijk het stuk Baumarkt hout kon verwerken. Het bleek te klein, de maten die ik had opgeschreven klopten wel, maar het was te klein afgezaagd in de Baumarkt. Toch nog tamelijk verhit, zakte ik op een stoel en goot maar weer eens een halve liter water naar binnen. Ook morgen zou het weer bloedheet zijn en de hele dag zou weer afzien worden. Ik wilde doorwerken nu het niet meer zo heet was.
Het ‘fuck it’ gevoel stak zijn lelijke Hollandse hoofd om de hoek. Ik pakte de atelier sleutel en vertrok naar de fancy bouwput. Jawel, de asociale Hollander was weer terug, dit keer neergestreken in het Ruhrgebied, temidden van allemaal zeer correcte, doch slapende Duitsers.

De mannen van de beveiliging van het bouwterrein waren nergens te bekennen. Ik klom over het hek en liep richting de container. De drukkende hitte van de dag lag nu als een zware schaduw over de nacht. Mijn haar plakte op mijn voorhoofd en mijn t’shirt was gedurende de dag een viezige, vochtige dweil geworden die slap over m’n schouders hing. Ik zette een palet schuin tegen de container aan als een soort trapje, zodat ik er goed in kon rond rommelen. Al snel had ik een prima stuk hout te pakken dat me groot genoeg leek.
“Komm runter!”, hoorde ik iemand achter me zeggen. Het klonk als een bevel. De mannen van de beveiliging, oh shit. Ik klom van de palet af en draaide me om. Er stonden twee mannen waarvan eentje een wapen vasthield dat hij op mij gericht hield.
….
EEN PISTOOL?????
Ik kon het eerst gewoon niet geloven en staarde er een beetje onnozel naar. Toen voelde ik me licht duizelig worden. Die toch al doorgebraden organen leken nu in brand te staan. Het was meteen duidelijk dat de mannen absoluut niks met de beveiliging van het bouwterrein te maken hadden want ze zagen er net zo afgeragd uit als ikzelf. Viezige, bezwete kleren vol vlekken. Ze hadden allebei een zwart, rafelig baardje en de grootste had kartelige bloemkool oren en een platgeslagen neus, die zou wel boxen of zoiets.
“Hasste Geld und eine Handy?”, vroeg de kleinste met de beginnende bierbuik. Hij sprak Duits met een zwaar Pools accent.
“Aber nein,” zei ik, “Ich habe gar nichts, ich bin doch nur hier mit dem Holz,…..” ik gebaarde beteuterd vaag achter me naar het hout in de container. Ik wilde eigenlijk zeggen: “Ik ben een van jullie! Kijk dan, ik sta hier toch ook maar gewoon foute dingen te doen.”
“GIB MIRRR DEINE HANDY!”, gromde de grootste, ook met Pools accent, degene met het pistool.
“Ich hab’ doch keine Handy!”, snotterde ik wat in de rondte en op m’n zieligst. Ik bedacht dat als ik mijn mobiel wel bij me had gehad, ze die niet hadden willen hebben want ik ben van de oldschool-garde die nog met zo’n klein ding rondloopt. Je kan er op zich nog wel mee bellen maar liever sms ik want mensen zijn er meestal niet goed door te verstaan.
De kleinste liep op me af en begon in mijn broekzakken te voelen. Er zat inderdaad niks in, behalve een gum en een schroef.
“Kein Geld und keine Handy,” deelde hij mee aan zowel zijn vriend, als aan mij.
“Stimmt,” zei ik teleurgesteld. Want ik had opeens wel door dat als je iets af te staan had, dan zouden ze dat pakken en dan gewoon vertrekken en dat was het dan. Ik had echt helemaal niks bij me, maar de atelier sleutel hing aan een koord om mijn nek. De kleinste rukte aan het koord waardoor ik omkiepte en riep triomfantelijk: “Wo ist dein Haus? Wir gehen zu dein Haus! Hier ist der Schlussel!” Ik lag op de grond met mijn plakkerige shirt in het zand van de bouwgrond.
“Wir gehen zu dein Haus und holen deine Handy und deine Bankkarten,” kondigde de grootste aan. Hij zwaaide met het pistool door de lucht om de onbekende richting van mijn huis aan te geven. Ik krabbelde overeind en zei “Das ist nicht der Schlussel von mein Haus! Das ist der Schlussel von das Studio, es gibt da nichts was ihr brauchen koennt! Es gibt dort nur Pigmente und so.” Ik was aan het raaskallen geslagen. Ik wist niet eens wat het Duitse woord voor ‘pigmenten’ was.
“Schau dann! Meine Kleider! Alles ist voll schmutzig, ich bin Kunstler, ihr werdet nichts finden im Studio, nur Pigmente! Es gibt da wirklich nichts anderes als Pigmente!” Het woord ‘Pigmente’, wat dat ook moge betekenen, zorgde duidelijk voor kortsluiting in de Poolse hoofden. Gelukkig zat mijn atelierbroek vol verfspatten en werd het hen wel duidelijk dat er hier een creatieveling voor hun stond. Zo eentje die waarschijnlijk erg arm was. Zo een waar niks te halen viel, die waarschijnlijk geeneens een pinpas had. Ja zo zag het er eigenlijk wel uit. Ik staarde snotterend naar het pistool. Ik had nog nooit een echt pistool gezien en ook al was het donker, de straatverlichting scheen net ver genoeg om het wapen te belichten. Het zag eruit alsof het van bakeliet was, zo’n heel ouderwets pistool. Als je bakeliet liet vallen, was het kapot. Als je dit pistool liet vallen op beton, zou de kogel dan,..
“Scnotter kzza wollsjte grrra bbwwwsnapska,” zei de kleinste tegen de grootste, wat me meteen uit m’n bakeliet als materiaal overpeinzingen trok.
“Krrroplske mrjwslte pppwszzzsrak!” beaamde de grootste. Ze stonden duidelijk te overleggen wat ze gingen doen. Het snot liep uit mijn neus. Ook stond ik hevig te transpireren en te trillen. Ik veegde mijn arm over mijn voorhoofd en voelde dat daar nu zand op zat omdat mijn hele arm vol plakkerig zand zat.
Toen viel het stil. Ze bekeken me eens goed. Snot, zweet, zand op d’r gezicht, en zo dalijk plast ze waarschijnlijk ook nog in d’r broek. Wat een armzalig scharminkel. Je zag het ze denken. Ho maar wacht, voordat we gaan: er staat hier hoe dan ook natuurlijk wel een vrouw. Daarzo, onder die laag van viezigheid. Je ziet het bijna niet, maar toch! De kleinste legde zijn hand in mijn nek en trok me naar zich toe. De grootste begon ongemakkelijk te lachen, hij liet het pistool aan een vinger naast zijn zij bungelen. Ik boog zover mogelijk achterover om de kleinste te ontwijken die nu letterlijk aan mijn nek stond te trekken maar achter me stond de container. Ik zag het hoofd met het rans-baardje dichterbij komen.

Een enorme woede welde in me op. Aan de kant met dat zielige, snotter-gedoe. Alle hitte van de hele dag balde zich samen tot een vuurbal die vanuit mijn maag naar boven schoot, mijn mond uit: “SCHIET DAN!!! SCHIET DAN NU!!!!! IK GA D’R NIET OP WACHTEN!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!” gilde ik in het Nederlands.
Ik was er opeens he-le-maal klaar mee. Die achterlijke Polen ook, en dit idiote, veel te fancy bouwterrein met dat stomme exclusieve hout! En sowieso dat achterlijke kunstenaarsgedoe: op zo’n snikhete dag maar weer werken en werken en afzien en afzien, dat geploeter, al jáááárenlang, en dan daarbovenop ook nog die klote keramiste met d’r pastelgetinte Zen gedoe en d’r lelijke kutkeramiek. Oh, en dan mijn eigen werk: echt, ook niet om aáááán te zien. JA WAAR SLAAT DIT GODVER DE GODVER EIGENLIJK ALLEMAAL OP???!!! DIT IDIOTE, STOMPZINNIGE KUNSTENAARSLEVEN????!!!
Ik stond blijkbaar volop in de destructieve overdrive. “SCHIET DAN!!!! EN SCHIET DAN NU!!!!” NU MOET JE SCHIETEN!!!!! NU NU NU NU!!!!!!!!!!” tetterde ik maar door en door. De Polen waren een beetje verbouwereerd.
“Du, Voll-Idiot!”, zei de kleinste. Ik wist niet of ze me wel echt begrepen, maar ik was niet alleen hysterisch aan het doen, ik had ook nog echt een boodschap voor ze. Ik probeerde het in het Duits: “Schiess mich,” zei ik opeens tamelijk beleefd, want ik was nu weer bij zinnen. “ABER ICH WILL NICHT DARAUF WARTEN, ALSO SEI SCHNELL!!! SCHIESSE JETZT, BITTE,” deed ik er nog een schepje bovenop.
Tja, daar zit je dan, met je mislukte beroving en dan krijg je ook nog zoiets. Een doorgebrande kunstenaar met een onmiddellijke doodswens. De kleinste had allang mijn nek losgelaten en ging nu dan ook zo ver mogelijk bij me vandaan staan. Hij gooide de atelier sleutel op de grond voor mijn gympen, alsof het iets besmets was. De grote Pool met de aftandse oren pakte zijn pistool bij de loop vast en gebruikte het handvat om er een keer hard mee op mijn hoofd te tikken, alsof dat me wat zou normaliseren. Dood? Jij wil dood? Ben je helemaal betoeterd! Ik sloeg achterover tegen de container en zakte weer op de grond.
“Prrzzatswatki gggtkllsszzzzewla,”, zei de kleine. Wat ik maar vertaalde als: “Vette pech.” Ze liepen weg zonder nog een keer om te kijken.

Je kunt het zien als een rare vorm van Tai-Chi die jij hebt toegepast,” zei een bevriende kunstenaar in Nederland me weken later, toen we in zijn atelier stonden en ik het verhaal vertelde van de Polen. “Je ging mee met de beweging van het moment en daarmee haalde je de kracht eruit die tegen je gericht was.”
Nu moet ik wel zeggen dat dit heel wat eleganter klonk dan hoe het er in werkelijkheid uit heeft gezien. Ik moest denken aan de koele keramiste en dat ze waarschijnlijk heel iets anders had bedoeld met haar ‘meegaan met het moment.’

Pas maanden later besefte ik dat de overval de tweede keer was dat ik in Duitsland met een wapen in aanraking was gekomen. Ik had ooit een tijdje een ‘Wohnzimmer-restaurant’ in Berlijn, ‘The Intensive Care’ genaamd, en daar kwam eerlijk gezegd nooit iemand omdat ik nou zo lekker kookte. Ik was destijds in de ban van conceptuele gerechten die een verhaal vertelden, en mensen kwamen denk ik eerder om deze gerechten te bekijken, dan om ze op te moeten eten.
Er was een avond waarop het voorgerecht de Duitse vlag voorstelde: (horizontaal) zwart/rood/geel. Het was een stuk zwartgeblakerde toast met daarop een strook gele piccalilly en een strook rode bietenpuree. Ik herinner me nog de Duitse architect die dat toen zonder morren opgegeten heeft. Het nagerecht was een pistool (wafelbeslag) met daarbij 3 zilverkleurige snoep-kogels (ooit een grote zak van meegenomen van de Jamin in Nederland.)

Als je iets ergs overkomt, ook al had ik in dit geval zelf stevig meegebouwd aan de constructie van de uiteindelijke situatie, helpt het soms om het verhaal daarvan keer op keer te vertellen. Totdat de woorden letterlijk uitslijten en de herinnering eraan eigenlijk ook. Meestal blijven mensen verhalen vertellen om ze vooral niet te vergeten, maar het kan ook andersom. Vertel een verhaal zó vaak dat er niks meer van over blijft. Hol de woorden letterlijk uit. Er kruipen dan nieuwe woorden in de uitgeholde ruimte, die niks meer met de oorspronkelijke gebeurtenis te maken hebben.
De laatste keer dat ik tegen iemand over de Polen vertelde, hoorde ik mezelf zeggen: “En toen schreeuwde ik dus: SCHIET DAN!! IK GA D’R NIET OP WACHTEN!!!!! Alsof ik een of ander zeikwijf in een lunchroom was, zo van: Waar blijft die Latte Macchiato!!! Ik ga d’r niet op wachten!!!”

Toen wist ik dat het klaar was. Het verhaal wordt gelukkig door erosie aangetast.

 

  • P1000581
  • P1000583
  • P1000573
  • P1000574